Meraadj-Un Nabi (SAW)

Meraadj-Un Nabi (SAW)

De nachtelijke reis van de Profeet (vzmh) naar de hemelen en de verplichting van de gebeden

Overgeleverd van Anas Ibn Maalik is dat de Boodschapper van Allah (swt) heeft gezegd: “Al-Boraaq (een wit, lang dier, kleiner dan een muilezel en groter dan een ezel. Hij plaatst zijn hoef waar zijn zicht reikt) werd mij gebracht. Ik besteeg hem en ik kwam aan in Bayt Al-Maqdis. Ik bond hem vast aan de ring die daar gewoonlijk door de profeten voor werd gebruikt. Vervolgens betrad ik de moskee en bad daarin twee rak’as. Daarna ging ik weer naar buiten alwaar Djibriel naar mij toe kwam met een wijnkruik en een melkkruik. Ik koos voor de melk. Djibriel zei: ‘Je hebt een natuurlijke [fitrah] keuze gemaakt’. Vervolgens steeg hij met ons naar de hemel. Djibriel vroeg om te openen. Er werd gezegd: ‘Wie ben jij?’ Hij antwoordde Mohammed (vzmh). Er werd gezegd: ‘Is de Boodschap naar hem gezonden?’ Hij antwoordde: ‘Ja, de Boodschap is naar hem gezonden’. Plotseling zag ik Adam, die mij welkom heette en een aanroeping van het goede voor mij deed. Vervolgens steeg hij [Al-Boraaq] met ons naar de tweede hemel. Djibriel vroeg om te openen. Er werd gezegd: ‘Wie ben jij?’ Hij antwoordde: ‘Djibriel.’ Er werd gezegd: ‘Wie is er met jou?’ Hij antwoordde Mohammed (vzmh). Er werd gezegd: ‘Is de Boodschap naar hem gezonden?’ Hij antwoordde: ‘Ja, de Boodschap is naar hem gezonden’. Er werd voor ons geopend. Plotseling zag ik mijn twee neven van moederskant: ‘Iesaa de zoon van Maryam en Yahyaa de zoon van Zakariyaa – moge de zegeningen van Allah met hen zijn. Zij heetten mij beide welkom en deden een aanroeping van het goede voor mij. Vervolgens steeg hij [Al-Boraaq] met ons naar de derde hemel. Djibriel vroeg om te openen. Er werd gezegd: ‘Wie ben jij?’ Hij antwoordde: ‘Djibriel.’ Er werd gezegd: ‘Wie is er met jou?’ Hij antwoordde Mohammed (vzmh). Er werd gezegd: ‘Is de Boodschap naar hem gezonden?’ Hij antwoordde: ‘Ja, de Boodschap is naar hem gezonden’. Er werd voor ons geopend. Plotseling zag ik Yoesoef, die de helft van schoonheid had gekregen. Hij heette mij welkom en deed een aanroeping van het goede voor mij. Vervolgens steeg hij [Al-Boraaq] met ons naar de vierde hemel. Djibriel vroeg om te openen. Er werd gezegd: ‘Wie is daar?’ Hij antwoordde: ‘Djibriel.’ Er werd gezegd: ‘Wie is er met jou?’ Hij antwoordde Mohammed (vzmh). Er werd gezegd: ‘Is de Boodschap naar hem gezonden?’ Hij antwoordde: ‘Ja, de Boodschap is naar hem gezonden’. Er werd voor ons geopend. Plotseling zag ik Idries. Hij heette mij welkom en deed een aanroeping van het goede voor mij. Allah (swt) zegt [over Idries]: (En wij hebben hem [Idries] tot een verheven positie geheven.) [Soerah Maryam (19): 57]. Vervolgens steeg hij [Al-Boraaq] met ons naar de vijfde hemel. Djibriel vroeg om te openen. Er werd gezegd: ‘Wie is daar?’ Hij antwoordde: ‘Djibriel.’ Er werd gezegd: ‘Wie is er met jou?’ Hij antwoordde Mohammed (vzmh). Er werd gezegd: ‘Is de Boodschap naar hem gezonden?’ Hij antwoordde: ‘Ja, de Boodschap is naar hem gezonden’. Er werd voor ons geopend. Plotseling zag ik Haaroen. Hij heette mij welkom en deed een aanroeping van het goede voor mij. Vervolgens steeg hij [Al-Boraaq] met ons naar de zesde hemel. Djibriel vroeg om te openen. Er werd gezegd: ‘Wie is daar?’ Hij antwoordde: ‘Djibriel.’ Er werd gezegd: ‘Wie is er met jou?’ Hij antwoordde Mohammed (vzmh). Er werd gezegd: ‘Is de Boodschap naar hem gezonden?’ Hij antwoordde: ‘Ja, de Boodschap is naar hem gezonden’. Er werd voor ons geopend. Plotseling zag ik Moesaa. Hij heette mij welkom en deed een aanroeping van het goede voor mij. Vervolgens steeg hij [Al-Boraaq] met ons naar de zevende hemel. Djibriel vroeg om te openen. Er werd gezegd: ‘Wie is daar?’ Hij antwoordde: ‘Djibriel.’ Er werd gezegd: ‘Wie is er met jou?’ Hij antwoordde Mohammed (vzmh). Er werd gezegd: ‘Is de Boodschap naar hem gezonden?’ Hij antwoordde: ‘Ja, de Boodschap is naar hem gezonden’. Er werd voor ons geopend. Plotseling zag ik Ibraahiem. Hij leunde met zijn rug tegen Al-Bayt Al-Ma’moor [het huis van Allah (swt) boven de zevende hemel], die elke dag door zeventigduizend engelen wordt betreden en die er nooit meer naar terugkeren. Vervolgens bracht hij mij naar Sidrat Ul-Muntahaa [een nabk boom, boven de zevende hemel dicht bij het paradijs. (de lotusboom van de uiterste grens)]. Zijn bladeren leken op olifantenoren en zijn vruchten leken op kruiken. Toen het bevel van Allah (swt) over hem (de lotusboom) heen kwam, veranderde hij. Niemand van de schepping kan hem omschrijven, vanwege zijn schoonheid. Vervolgens openbaarde Allah (swt) aan mij een openbaring en Hij legde mij vijftig gebeden op tijdens de dag en nacht. Ik daalde daarna neer naar Moesaa, die mij vroeg: ‘Wat heeft Allah (swt) jouw ummah opgelegd?’ Ik antwoorde: “Vijftig gebeden tijdens de dag en nacht.” Hij zei: ‘Keer terug naar je Heer en vraag Hem om verlichting. Jouw volk kan dit namelijk niet aan. Ik heb beproeving gebracht voor Banu Israa’iel en ik heb ze getest.’ Ik keerde terug naar mijn Heer en vroeg hem: “O mijn Heer, schenk mijn ummah verlichting.” Hij trok er vijf gebeden voor mij af. Ik keerde terug naar Moesaa en zei: “Hij heeft er vijf voor mij afgetrokken.” Hij [Moesaa] zei: ‘Jouw volk kan dit niet aan. Keer daarom terug naar jouw Heer en vraag Hem om verlichting.’ Ik bleef maar terugkeren tussen mijn Heer en Moesaa, totdat Hij zei: “O Mohammed (vzmh), het zijn vijf gebeden voor elke dag en nacht. Elk gebed wordt vertienvoudigd [in beloning]. Dat maakt er [alsnog] vijftig gebeden van. Wie de intentie heeft om een goede daad te verrichten, maar deze niet verricht, dan wordt dit voor hem opgeschreven als één goede daad. Indien hij deze [goede daad] wel verricht, wordt het tienvoudige ervan voor hem opgeschreven. En wie de intentie heeft om een slechte daad te verrichten, maar deze niet verricht, dan wordt er niets voor hem opgeschreven. Indien hij deze [slechte daad] wel verricht, dan wordt dit voor hem opgeschreven als één slechte daad.” Vervolgens daalde ik neer, totdat ik weer bij Moesaa aankwam. Ik vertelde hem het nieuws. Hij zei: ‘Keer terug naar jouw Heer en vraag hem om verlichting.’ Hierop antwoordde de Boodschapper van Allah (swt): “Ik ben al zo vaak naar mijn Heer teruggekeerd, dat ik me voor Hem schaam.”

Bron: Sahieh Muslim, hadith 76