De oproep tot de bedevaart
[27] en verkondig de bedevaart aan de mensen. Zij zullen te voet of op magere kamelen van verre tot u komen. [28] opdat zij van hun voordeel getuigenis afleggen en de naam van Allah (subhanahu wa ta’ala) uitspreken gedurende de vastgestelde dagen over het vee waarvan hij hen heeft voorzien. Eet dan daarvan en spijzigt de behoeftigen in nood. [29] laat hen dan hun onreinheid verwijderen en hun geloften vervullen en een rondgang maken om het oude (antieke) huis (de ka’bah).” [30] zo zij het. Wie dus de heilige geboden van Allah (subhanahu wa ta’ala) eert, het zal voor hem goed zijn in de ogen van zijn heer. En wettig (toegestaan) voor u is alle vee behalve hetgeen u anderszins is verkondigd. Vermijdt dus de onreinheid der afgodsbeelden en vermijdt het valse (onreine) woord.
[31] oprecht (toegewijd) zijnde voor Allah (subhanahu wa ta’ala) en niets met hem verenigend. En wie iets met Allah (subhanahu wa ta’ala) verenigt, het is alsof hij van een hoogte valt en de vogels hem wegrukken/ plukken (uit de lucht) of de wind hem wegblaast naar een afgelegen plaats. [32] zo zij het. En wie de heilige tekenen van Allah (subhanahu wa ta’ala) vereert, voorwaar, dat is de oprechtheid des harten. [33] er is in de offers een voordeel voor u voor een vastgestelde tijd, daarna is hun plaats bij het oude huis.
[34] en voor elk volk hebben wij handelingen van offers en wijdingen vastgesteld, opdat zij de naam van Allah (subhanahu wa ta’ala) mogen uitspreken over het vee dat hij hun heeft gegeven. Uw god is dus eén god, weest daarom onderdanig aan hem. En geef blijde tijding aan de ootmoedigen. [35] wier harten beven (uit vrees) wanneer Allah’s naam (subhanahu wa ta’ala) wordt genoemd, en die geduldig dragen al hetgeen hun overkomt, die het gebed onderhouden, en die geven vanuit hetgeen wij hun hebben toebedeeld.
Ibn ‘abbaas (radi allahu anhu) zei: de boodschapper van Allah (salallahu alayhi wa salam) zei: “wie de hadj wil maken, moet zich haasten, want iemand kan ziek worden, en iemand kan afdwalen en de noodzaak kan zich voordoen.”
Ibn ‘umar (radi allahu anhu) zei dat de profeet (salallahu alayhi wa salam) zei: “de ‘ghazi’ op het pad van Allah (subhanahu wa ta’ala), de pelgrim en de (van de hadj) en de pelgrim (van de umrah) zijn de delegatie van Allah (subhanahu wa ta’ala), hij nodigde hen uit en zij reageerden (kwamen tot) hem, en zij vroegen hem, en hij gaf hen” (overgeleverd door ibn majah).
De ghazi is degene die erop uit ging, bereid om “shahied” te worden. Maar kwam levend terug.