Samenvatting Jummah Khutbah 29 december 2023

Help elkaar in het goede:

Alle lof zij Allah (subhanahu wa ta’ala), de heer der werelden; wij prijzen hem en smeken zijn hulp en vergiffenis; wij geloven in hem en stellen geheel onze vertrouwen op hem; wij smeken Allah’s bescherming (subhanahu wa ta’ala) tegen het kwaad in ons zelf en de kwade gevolgen van onze daden. Wie Allah (subhanahu wa ta’ala) recht leidt kan door niemand misleid worden en wie hij laat om te dwalen kan door niemand  geleid worden.

Ik getuig dat er geen ander god is behalve Allah (subhanahu wa ta’ala); Hij is enig zonder genoten; er is geen gelijk aan Hem; geen gelijkenis van Hem; geen zoon heeft Hij en er is niets dat op Hem lijkt. En ik getuig dat onze leider, onze profeet, Muhammad Mustafa (salallahu alayhi wa salam) de knecht is van Allah (subhanahu wa ta’ala) en zijn ware boodschapper. Hij was gezonden naar de gehele mensheid (in het bijzonder) en naar de gehele schepping (in het algemeen), als aankondiger van een blijde boodschap en als waarschuwer alvoor de dag des oordeels.

Wie gehoorzaam is aan de boodschapper van Allah (salallahu alayhi wa salam), is reeds gehoorzaam aan Allah (subhanahu wa ta’ala), en wie opstandig en ongehoorzaam is aan Allah (subhanahu wa ta’ala) en zijn boodschapper doet niemand kwaad dan zichzelve, en kan Allah (subhanahu wa ta’ala) niet eens in het geringste kwaad doen.

Moge de vrede, zegeningen en salutaties van Allah (subhanahu wa ta’ala) met hem zijn. En met zijn vrome en pure nakomelingen en zijn schitterende metgezellen. En allen die in hun voetsporen volgen in al het goede tot op de laatste dag; en veel meer salutaties hierna. (ammaa ba’d):

O dienaren van Allah (subhanahu wa ta’ala)! Vreest Allah (subhanahu wa ta’ala) en wees voorzichtig met uw plicht jegens Allah (subhanahu wa ta’ala). Ik adviseer jullie en mezelf om godvrezend te zijn jegens Allah (subhanahu wa ta’ala), de heer van macht en majesteit; want voorwaar! Allah (subhanahu wa ta’ala) heeft bepaalde zaken opgelegd, doe ze dan; en hij heeft bepaalde zaken verboden, laat ze dan. En Allah (subhanahu wa ta’ala) de allerhoogste heeft gesproken in zijn glorieuze woord, de nobele Qur’an:

Surah Anfaal, vers 72-73:

72. Zij die geloven en emigreerden en jihad deden met hun bezittingen en hun leven, voor de zaak van Allah (subhanahu wa ta’ala), evenals degenen die hen asiel en hulp gaven, zij zijn vrienden en beschermers van elkaar. En wat betreft hen die geloven, maar niet emigreerden; jij  hebt geen plicht hen te beschermen, totdat zij emigreren; maar indien zij jullie hulp vragen in de “deen” (godsdienst), moeten jullie hen helpen, behalve tegen een volk met wie jullie een wederzijdse verbond hebben. En Allah (subhanahu wa ta’ala) ziet alles wat jullie doen.

73. En de ongelovigen zijn beschermers van elkaar. En als jullie dit niet doen (d.i., elkaar ondersteunen), zal er onrust en onderdrukking op aarde heersen en groot onheil.

En Allah (subhanahu wa ta’ala) zegt in surah al-Maidah, vers 2:

En helpt elkaar in gerechtigheid en vroomheid, en helpt elkaar niet in zonde en vijandigheid; en vreest Allah (subhanahu wa ta’ala). Voorwaar! Allah (subhanahu wa ta’ala) is streng in bestraffing.

Broeders & zusters in islam!

We hebben het geluk in de ummah van Muhammad (salallahu alayhi wa salam) geboren te zijn en gelovigen te mogen zijn. De mensen van vroegere tijden die gelovig waren, hadden hun profeten van hun eigen volk in hun eigen taal. Het was dus veel makkelijker voor hen om de boodschap van de profeet te verstaan. Met de komst van de laatste profeet  zijn er veranderingen gekomen in een aantal zaken.

(1)   de profeet is van Arabische afkomst, maar niet alleen voor Arabieren; de profeet is nu universeel, voor alle mensen;

(2)   de openbaring van de boodschap is woord voor woord gedicteerd door de engel aan de profeet;   

(3)   de boodschap is gericht aan de gelovigen en tot alle mensen; 

(4) de gebedsrichting is  veranderd van Jeruzalem en gefixeerd in Makkah;

(5) het is nu verplicht voor alle gelovige mensen minstens eens in hun leven om de bedevaart te doen en in Arafat te verzamelen op dezelfde tijd. Dat was vroeger nooit zo geweest.

(6) in het verleden waren de profeten en de wetten voor een bepaalde volk en gericht op hun specifieke moraal probleem; in de nieuwe dispensatie is de profeet en de wetten gericht tot alle mensen met al hun verschillende morele, spirituele en sociale problemen om die te corrigeren en te verrijken.

(7) in het verleden was het prediken van de goddelijke boodschap verplicht alleen op de profeten; in de nieuwe dispensatie is de plicht om de goddelijke boodschap te prediken op alle gelovigen.

De situatie in de wereld lijkt er nu op dat we richting Malhama gaan. Dat betekent: “de grote afslachting”. De vers in surah Anfaal duidt erop dat wij, de gelovigen, elkaar moeten ondersteunen. Wat betekenen dan de uitdrukkingen van “gelovigen” en “ongelovigen”? Zijn gelovigen alleen zij die in Allah (subhanahu wa ta’ala) en zijn profeet geloven, of ook zij die in Allah (subhanahu wa ta’ala) en de laatste dag geloven en goede daden doen?

En in de ayah zegt Allah (subhanahu wa ta’ala): en de ongelovigen zijn beschermers van elkaar. En als jullie dit niet doen (d.i., elkaar ondersteunen), zal er onrust en onderdrukking op aarde heersen en groot onheil.

Hier wordt de ummah van Muhammad (salallahu alayhi wa salam) bedoeld. En er is de hadith “ongeloof (ongelovigen) is een gemeenschap”. Het is niet letterlijk zo. Het betekent dat, in de strijd tegen de islam, ze elkaar gaan ondersteunen, net zoals Allah (subhanahu wa ta’ala) het gezegd heeft in de Qur’an.

In discussie kringen wordt het aangehaald dat er zoveel Arabische landen rond het Midden-Oosten zijn, die geen zichtbare steun verlenen aan hun moslim broeders & zusters in Palestina. Maar aan de positieve kant zijn er wel anderen die dat doen, zoals Jemen, Iran, Maleisië e.a.

Dat we  in het einde der tijden leven, daar is geen twijfel aan. Het advies van de profeet (salallahu alayhi wa salam) is om alert te zijn en ons voor te bereiden op de komende tijden. Het bedrog van de dadjjaal is al doorgedrongen in bijna alle aspecten van het leven: in de ideeën wereld waar concepten de ronde doen – van goed of kwaad, godsdienst met wetten of vrijheid zonder wetten, waarbij zelfs het bestaan van de heilige profeet (salallahu alayhi wa salam) of de waarachtigheid en heiligheid van de Qur’an in kwestie worden gebracht.

De heilige profeet (salallahu alayhi wa salam) heeft ons geleerd en geadviseerd om de surah al-Kahf te reciteren op de vrijdag van elke week. De vier verhalen in surah al-Kahf gaan over de specifieke “fitnah” (beproevingen) van de tijdperk van dadjjaal.

(1) de fitnah van “imaan” in het verhaal van de jongemannen die moesten vluchten om hun  “imaan” te behouden;

(2) de fitnah van “rijkdom” in het verhaal van de rijke man en zijn arme buur waarbij de rijke man trots was op zijn slimheid in het verzamelen van zijn rijkdom en de arme man hem erop wees dat hij Allah (subhanahu wa ta’ala) dankbaar moest zijn;

(3) de fitnah van “kennis” in het verhaal van Musa en Khidr (alayhi salaam) waarbij schijn en werkelijkheid met elkaar worden verward, net zoals Musa (alayhi salaam) niet kon begrijpen waarom Khidr een gat in de boot had geslagen, of de jongen had gedood, of de muur had opgetrokken. Zo zien we dingen in onze tijd die iets heel anders zijn dan waarop ze lijken, zoals een man en een vrouw;

(4) de fitnah van “macht” en machtsmisbruik, waarin we zien hoe Allah (subhanahu wa ta’ala) Zul-Qarnain macht en gezag had gegeven op aarde en hoe hij (Zul-Qarnain) zijn macht gebruikte om onrecht te bestrijden. Allah zegt over hem in surah al-Kahf, vers 84-85:

84. Voorwaar, wij vestigden zijn macht op aarde en gaven hem de wegen en de middelen voor alle doeleinden.

85. Daarna volgde hij een weg.

Moslims hebben ook gezag in hun landen en ook rijkdom. We zijn een goddelijke gemeenschap en dienen elkaar te ondersteunen. De niet-moslim machten lusten ons niet en zouden ons graag vernietigen als ze dat konden. Een glimp daarvan zien we nu ontwikkelen in de strijd in het Midden-Oosten. Allah (subhanahu wa ta’ala) zegt:

En helpt elkaar in gerechtigheid en vroomheid en helpt elkaar niet in zonde en vijandigheid; en vreest Allah (subhanahu wa ta’ala). Voorwaar! Allah (subhanahu wa ta’ala) is streng in bestraffing.